De schrijver geeft een eigen mengeling van materialisme, ethiek en religie.De beschouwingen vertonen veel kenmerken van historisch-materialisme.De geschetste tegenstelling van wiskunde als ontdekking versus uitvinding leidt af van de essentie. Zowel abstractie van de zintuigelijke ervaring als productie door de menselijke geest kunnen immers "ontdekking" worden genoemd. In het eerste geval onderscheidt de mens hoofdzaak van bijzaak, dat wil zeggen hij/zij 'pakt' de essentie, het juiste begrip, dat hout snijdt in de context, waarin de waarneming plaats vindt, in tegenstelling tot een onbelangrijke omstandigheid. Ook in het grijze verleden kon een al dan niet juist onderscheid zo nu en dan uiteraard grote gevolgen hebben. In het tweede geval dwingt de waarneming in mindere mate tot het vinden van het gepaste idee. Het denken is dan meer proactief dan reactief.
Terecht merkt de schrijver op: "dat het begrip 'lijn' niet abstracter is dan het begrip 'koe'.", waarmee hij wil zeggen dat beide begrippen uitsluitend concrete zaken betreffen, maar zelf geen gedachte of begrip zijn. Nu komt de aap uit de mouw. Dat het begrip koe niet alleen op één enkele waarneming van toepassing is, maar evenzo op een grote diversiteit aan concrete, individuele en groepsgewijze verschijningsvormen, die zich in ruimte en tijd ontwikkelden of bezig zijn zich te ontwikkelen, vereist een begrippenwereld. Zo moet ik zeggen dat het begrip 'koe' niet minder een begrip is dan het begrip 'lijn'.De bovengenoemde punten 1 tot en met 4 verwijzen onder meer naar Plato en zijn ideeënleer (theory of forms). De Bruijn: "Plato was afkomstig uit een aristocratisch milieu. Bovendien leefde hij in een slavenmaatschappij. Filosofie bedrijven was in die tijd weggelegd voor vrije burgers, dat wil zeggen voor mensen die vrijgesteld zijn van arbeid. Praktisch werk doen was immers slavenbezigheid. Dat Plato de materiële realiteit als daarom hinderlijk en minderwaardig ervaarde, is niet zo heel verwonderlijk. Dat door Plato's idealistische opvattingen de wiskunde meer los is komen te staan van de praktijk, is niet zonder meer "logisch", maar wel begrijpelijk." Hier beperkt de schrijver slavernij tot standsverschil, terwijl Plato meer lijkt te spreken over de ketening van de menselijke ziel-geest aan een lichaam met zintuigen. Het vorige punt wordt ondersteund door de etymologie van het woord lichaam. Dit is een samenstelling van de Germaanse woorden 'lic' (lijk, vlees, zoals in likdoorn) en 'haam' (heem, hiem, geheim, om, hemd, ontheemd). In de tijd van Plato beschouwden bewoners van wat we nu Noord-Europa noemen, zich als tijdelijke dragers van lic-haam, waarvan men bij overlijden door aflegging werd bevrijd. Vandaar hun spreekwoordelijke moed in krijgsdienst.
Han de Bruijn wekt de indruk mee te gaan met tijdgeest, die de mens verleidt tot geestelijke slavernij, namelijk ontkenning van zijn geestelijke kant en vergoddelijking van zijn materiële kant. Ik mis het besef dat, eenmaal gevangen in deze zelfgekozen slavernij, de mensen er sluipenderwijs toe over
gaan
elkaar tot moderne lichamelijke slaven te maken. Zo belandt de mens opnieuw in de aristocratische verhoudingen, die De Bruijn zo verafschuwt. Wat zien we immers? Westerse democratieën (Rusland (herboren na 72 jaar communisme), Amerika, Engeland, Europa) glijden vanaf 1989 af naar aristocratie
via fascisme. Het voorbeeld van Duitsland is kennelijk niet duidelijk genoeg.
"Meetinstrumenten nemen het menselijk waarnemingsvermogen over", aldus De Bruijn. Ook hier accepteer de schrijver onverantwoordelijke afwezigheid van de menselijke geest, die
algoritmen en geautomatiseerde processen ontwerpt en in gang zet middels werknemers, die met verlaagd zelfbewustzijn te werk gaan.